Reeds in de 15de eeuw is er een herberg in het pand gevestigd. In het begin van de 16de eeuw is de familie De Heusch bezitter van wat dan omschreven wordt als: 'huis, erf, plaats en erfenis, gelegen zoo aan de eene als aan de overzijde van de Dieze'. Het pand is in die tijd verhuurd aan, onder andere, Otto de barbier en Jacob de hoedenmaker. In het cijnsboek van 1520 wordt Arnold die Hoesch aangeslagen voor 29 voet (= 8,34 m), wat gelijk is aan de breedte van het perceel inclusief de beide zijmuren. Hij wordt ook afgerekend op een kelder onder de straat. Een jaar later komt het pand in bezit van de familie Van Vladeracken, die ook het rechter buurpand bezat. In 1537 worden 'huis, erf en plaats met achterhuis of stal' verkocht aan Gerard van Zon. Het terrein aan de overzijde van de Dieze wordt afzonderlijk verkocht aan een zwager, Gerard van Vladeracken, heer van Geffen. Het jaar daarop blijken er zelfs twee stallen te staan, 'stabulos' genoemd, waarvan één het achterhuis zal zijn. Het achterhuis en de stal zullen kort hiervoor gebouwd zijn ten behoeve van de herberg die in het pand gevestigd is. Er logeren in die tijd belangrijke gasten. Het achterterrein was bereikbaar via de poort van Achter Het Hert aan de linkerzijde, waarop een recht van overpad rustte. Op het achtererf stonden ook een 'galderij', waarover in 1630 onenigheid is. Bij de haardentelling in 1553 moet Peter als bezitter van de 'uuytspanninge' | 204 |
betalen voor vijf schouwen en één 'stove', samen voor zeven schouwen geteld. De schouw in het 'cock huys' op het achtererf, waarvan in de 17de eeuw sprake is, wordt nog niet meegerekend. Een deel van het huis wordt afzonderlijk verhuurd aan ketelaar Hendrik Thomassoen. Hij betaalt voor één schouw en één 'smisse'. Klaarblijkelijk oefent hij zijn luidruchtige beroep uit in een deel van de sjieke herberg. Als in 1567 Marcel van Bergen bezitter is en Steven van Ceulen herbergier, woont de gouverneur van de stad, de heer van Bombergen, in 'De Gulden Cop'. Zijn soldaten hebben hun onderkomen in de kelder. Twee jaar later wonen zij er nog, hun bevelhebber is dan al vertrokken. In 1573 komt het pand, toen omschreven als: 'huis met erf, ledige plaats en twee stallen' weer in handen van de familie Van Vladeracken. In 1590 wordt het verkocht aan de blauwverwer Hendrik Cierneels (of Surnels), die op het achtererf aan de overzijde van het water een bierbrouwerij opricht. Van deze industriële achterbebouwing is niets meer over. Tot de sloop van het hoofdpand in 1973 was de grote tweebeukige kelder met kruisgraatgewelven op kolommen nog aanwezig. Het gewelf dateerde uit de 15de eeuw, de zijmuren waren mogelijk nog 13de-eeuws. Ze waren op het dekzand aangelegd, dat zich hier circa 3 m onder het huidige maaiveld bevindt. Voor het huis bevond zich nog een kleine straatkelder. Een mogelijk latere dwarsmuur in de kelder zal als fundering voor een scheidingsmuur tussen het voor- en het achterhuis gediend hebben. Op de twee 16de-eeuwse schilderijen staat het huis afgebeeld met een bakstenen trapgevel van drie traveeën breed met kruisvensters. De ingangsdeur zit in het midden, de kelderingang aan de rechterzijde. In de top bevindt zich één kruisvenster. De gevel is asymmetrisch weergegeven op het schilderij van de Lakenmarkt, waarbij de linkerkant lager is. Het schilderij van het Schermersoproer geeft een symmetrische stenen gevel weer. Het huis ziet er met zijn gelijke vensters op alle verdiepingen niet uit als een gewoon woonhuis met opslagzolders. Alle etages zouden bewoond kunnen zijn, hetgeen overeenkomt met de functie van herberg. | 205 |
Kelder eind 16e eeuw zeker aanwezig. |
P. Mulders208. "De gulden Cop". Tot het onderhoud van dit huis, omstreeks 1638, behoorde ook de post: "Van een nieuwe houten cop te snijden met den stijl, en van denselven cop te vergulden 32 gld." ... Op de bovenzaal gaf omstreeks 1850 de Liedertafel Erato, en tot 1884 Oefening en Uitspanning hare uitvoeringen. | 30 |
No. 45 Dit huis, dat van oudsher een logement of herberg, of zooals men thans zegt, een hotel was, behoorde in 1409, na vooraf toebehoord te hebben aan Symon van Hoesselt, aan de erfgenamen van Arnold van Gheel. Eene dezer was Catharina van Gheel, die het ten huwelijk bracht aan haren man Henrick de Heusch Henrickszoon, wiens familienaam alstoen geschreven werd die Hoessche. Nadat zij weduwe van hem geworden was, verkocht zij dit huis, dat toen gezegd werd te zijn: huis, erf, plaats en erfenis, gelegen zoo aan de eene als aan de overzijde van de Dieze, aan Henrick van den Eynde Janszn, waarna hare dochters Hadewich en Antonia de Heusch, de laatste huisvrouw van Willem die Jonger, ten behoeve van dien kooper afstand deden van hare rechten op dit huis, dat daarop echter door dezer broeder Arnd de Heusch vernaderd werd; die broeder had tot vrouw Elisabeth, de dochter van genoemden Henrick van den Eynde, bij wie hij verwekte de navolgende kinderen: Aelbert de Heusch, kanonik der St. Janskerk te den Bosch; Heylwich de Heusch, echtgenoote van Jan, den zoon van Jan Arndszn van Vladeracken; Henrick en Catharina de Heusch; toen hij was komen te overlijden deed zijne weduwe, Elisabeth van den Eynde voornoemd, ten behoeve van gezegde kinderen afstand van den tocht, dien zij als langstlevende der echtgenooten op het hierbedoeld huis had, waarna dezen het 26 November 1520 (Reg. n° 119 f. 17 vso, alwaar al het voorgaande gerelateerd staat), verkochten aan Wouter, den zoon van Everard van Strijp; het werd daarop 23 November 1521 vernaderd door mr. Johan van Vladeracken, heer van Geffen. Van dezen werd dit huis geërfd door diens dochter Johanna van Vladeracken, echtgenoote van Gijsbert Pels, die het vervolgens op den laatsten Januari 1537 (Reg. n° 153 f. 41) verkocht aan Peter van Zon Dirckszn, nadat hij te voren den daarachter over de Dieze gelegen tuin had verkocht aan
| 325 |
zijnen zwager Gerard van Vladeracken, heer van Geffen; dit huis werd alstoen omschreven als: een huis, erf en plaats met achterhuis of stal. In eene Bossche Schepenakte van het volgend jaar werd het gezegd te zijn een hospitium, dictum communiter in den Gulden cop. Uit de Kronijk van Cuperinus 1) blijkt, dat het toen een voornaam logement was, want hij vermeldt daar: In dit jaer (1540), ind eerst van Appril, door bevel der keiserlicke majesteit, die hartoge van Bruynswyck mit scoonen staet van personen heeft gereden door die stat van den Bosch, om te brengen hartoge Willem, hartoge van Cleve en Gulick, te hove by den keizerlicke majesteit, ende alsoo tsamen by een comende tot Ravesteyn ende gecominiceert mit malcanderen, alsoo dat die hartoge van Bruynswyck en die hartoge van Cleve sijn ten Bosch tsamen mit scoonen staet gecomen, hebbende omtrent L peerden, den achtsten dach van den Appril, ingereden in die herberge in den Cop, ende die heeren van der stat schonken hem een aem wijns ende grootelijck willecom geheten, ende is wederom gereden door die stat van Tsertogenbosch tsaeterdachs na Sint Jan ante portam latinam. Cuperinus deelt op blz. 248 zijner Kronijk nog mede, dat de Coptiten, over wie later, op een der Vastenavonddagen van gezegd jaar 1540 met hunne vrouwen hunnen maaltijd hielden in dit logement, terwijl de Beckerlingen zulks deden op de Gaffel.
Johannes Donck Henrickszn kocht 2 Maart 1562 het logement De Gulden kop bij gerechtelijke uitwinning, waarna hij het 8 Juni 1564 (Reg. n° 209 f. 399 vso) verkocht aan Marcelis, zoon van Jan Hermans van Bergen, die het zelf niet exploiteerde, maar het aan eenen kastelein of waard verhuurde. Zoo was dan in het begin van het jaar 1567, toen Antoni van Bombergen, een verstandig en kloek edelman, zooals Van Heurn Historie II p. 34 hem noemde, in zijne hoe-
| 326 |
danigheid van gouverneur van den Bosch, - (waartoe hij door den destijds te Antwerpen in garnizoen liggende Henrick van Brederode, heer van Brederode en Vianen, zijnde een der voornaamste aanhangers van Willem den Zwijger, benoemd was) - den Bosch voor den Prins- of Hervormingsgezinden in bezit had genomen, Steven van Keulen waard in den Gulden Kop. Deze nam van Bombergen, eenige dagen nadat die in den Bosch was gekomen, in dat logement op, waarin deze verbleef tot dat hij die stad weder voor de Koningsgezinden moest ontruimen, hetgeen geschiedde den 11 April 1567. Over het verblijf van van Bombergen in het logement de Gulden Kop verklaarde Geeraert Reynssone blijkens het werk van Prosper Cuypers Documents pour servir à l'histoire des troubles religieux du XVIe siècle, blz. 365 als volgt: dat van Bombergen in het huys in den Cop dede brengen twee stucken geschuts ende dede een waeckhuysken voer zynen duere stellen, in welck huysken hy alle nacht een rot knechten dede waken; ende heeft denselven Bombergen meest gehanteert: Herman de Ruytere, Cornelis Franssone in de drie Moriaenshoofden, Anthoenis Claessone in den Wit Voet, Claes de Leeuw, Jan de Leeuw, zynen broedere, Jan Pelgrom Geeraertssone, Lambert van den Heesackere, Willem Gillis Rommen, Willem Cloot, Jan Maessone, (die den cancellier 2) uuyten caetspele dede gaen), Peeter de Gruytere ende Hendrick Middeleer, alle vier capiteynen, Thomaes de lootghietere ende meer ander van der nyeuwer religie, alsnu d'eene ende alsnu d'andere, zeggende, dat de voerschreve Bombergen metten soldaeten van den vier vendelen deser siadt, mynen heere den Cancellier ende den heere van Merode 3) deden bewaeren;
| 327 |
welcke wachte oick visiteerden alle die persoenen, die uuyt ende inne den huyse des voerschreven Cancelliers ghingen ende oick bedwongen die weduwe wylen Jaspers van Eyck, dat zy haer huys 4) by daege ende by nachte open moeste doen als 't hen beliefde, om te besien oft mynen heere, den Cancellier, oick daer was, zoe wel aen zijn taefele als voer zyn bedde.
Zooals uit Prosp. Cuypers t.a.p. blz. 376 ook nog blijkt, verbleef van Bombergen in dit logement tot aan zijn vertrek uit den Bosch op 11 April 1567. Hierover verklaarde Jan Fassin (Prosp, Cuypers t.a.p. blz. 485) als volgt: Die stadt hebbe betaelt alle die costen, die hy, van Bombergen, verteert hadde in zijn herberge in den Cop, van alle den tijt, dat hy hier geweest hadde, die welcke geliepen, alsmen zeyde, omtrent vijffhondert gulden. Ende ontrent der noenen is Bombergen ter stadt uuytgereden ende Herman de Ruytere met hem ende twee wagenen vrauwen der geusen ende meer andere geusen met hem 5); ende met hem ging hen omtrent 30 of 40 haeckgeschutten van den knechten, die Bombergen gedient hadden, en dese knechten deden Bombergen uuytgeleij met huer geweer, hoewel dat se in geenen dienst en waren, maer uuyt goeder affectie, die sy tot hem hadden; ende desen Bombergen reedt al weenende ter stadt uuyt, ende dese haeckschutten deden hem uuytgeleyde omtrent vier oft vijf mylen, ende doen zijn ze 't samen weder in stadt gecomen, ende lieten Bombergen achtere, want het waeren van den knechten, die in 't stadt gedient hadden. Over zijne verteringen in den Bosch verklaarde Heyndrick Goosens voorts het volgende (Prosp. Cuypers t.a.p. blz. 325): dat de voerschreve Bombergen uuyt deser stadt vertrocken is op den XIen Aprilis lestleden met Herman de Ruytere, beyde te peerde enz, ende is denselven Bombergen van der stadt wegen voer zijn vertreck gegeven drye
| 328 |
hondert carolus gulden eens tot eenen schinck ende tnegentich carolus gulden, die hy vercleerde verteert ende betaelt te hebbene ten huyse van Steven van Ceulen, weerdt in den Cop op de Merckt alhier, aldaer hy noch verteert hadde vier hondert ende thien carolus gulden ende nog twee hondert carolus gulden in wijn ende alnoch negen en vijftich carolus gulden ten huyse Goerdens de Roevere ende noch ten huyse van Claes de Leeuw, vijf en twintich carolus gulden, dewelcke die van der voerschreve stadt oick mede betaelt hebben. Over zijne geloofsgenooten in den Bosch was van Bombergen bij zijn vertrek uit die stad allesbehalve gesticht, want hij zeide toen: dat die van der religie met hem, hadden gehandelt wes schellemen ende booswichten, ende dat zy hem noyt hellinck noch penninck en hebben gegeven.
Met van Bombergen verdween ook uit den Bosch Steven van Keulen, de waard van den Gulden Kop. Wie hij was kan men ook zien in het aangehaalde werk van Prosp. Cuypers; zoo getuigden toch blijkens hetzelve over hem: Goeswijn Pynappel, stadhouder van den Hoog- en Laagschout der stad en Meierij van den Bosch: Steven van Cuelen (nu 19 Mei 1567) absent, weert in den Cop op de Merckt alhier, is geweest een van den principaelsten van der Condstorie, een eysscher van den sluetels van deser stadt ende tot wyens huyse Bombergen gelogeert heeft ende is geweest een aenvuerdere van den Geusen ende volcke van Bombergen ende was een overste ende beveelhebbende vuerder ende stuerder van den oproerders ende anderen quaetwilligen ende rebellen, en Leonard Peeterszoon: dat oick den rosmoelen gevuert hebbe Steven van Cuelen, weert in den Cop op de Merckt alhier, dewelcke by Bombergen gecommiteert is geweest om die sluetelen van der stadspoorten te halen, dewelcke hy oick gehaelt heeft ende gemeynelijck te peerde gereden heeft metten selven sluetelen aen de poorten.
De Commissarissen van den Koning van Spanje rapporteerden den 23 September 1567 aan Margaretha van Parma over hem nog het volgende: l'hoste en la Couppe, Steven van
| 329 |
Cuelen, absent et fugitif, a logé Bomherghen et est fort coulpable des troubles et esmotions advenues en ceste ville et a fort favorisé le dict Bombergen et icelluy hanté et assisté en tous ses affaires, ayant aussi eu charge dudict Bombergen de garder les clefz de ladicte ville. Men kan uit het vorenstaande zien, dat Piet Mulders, die tot voor een paar jaren geleden waard en eigenaar van den Gulden Kop was, niet noodig had, toen hij de bovenzaal van dat hotel deed beschilderen, om de onderwerpen daarvoor te ontleenen aan de wordingsgeschiedenis van den Bosch, maar dat hij daarvoor voldoende stof had kunnen vinden in de eigen geschiedenis van dat huis.
Marcelis, zoon van Johan Hermans van Bergen, verkocht het 24 November 1573 (Reg. n° 223 f. 34) aan Johan van Vladeracken Gerardszn, heer van Geffen; het werd toen gezegd te zijn: huis met erf, ledige plaats en twee stallen, genaamd de Gulden kop. Na dezen was daarvan eigenares Catharina weduwe van Everard Pels; de uitvoerder van haar testament, Nycolaus Geritszn, verkocht het 17 December 1582 (Reg. n° 241 f. 473) aan Jacob van Bladel Janszoon; deze of diens weduwe verhuurde het ook aan eenen waard, want in 1588 was kastelein daarvan Wouter de Ruyter, zoon van Cornelis en Genoveva N. Geertruid, de weduwe van voornoemden van Bladel, verkocht 16 Juni 1590 (Reg. n° 241 f. 472 vso) dat logement aan den blauwverwer Henrick Janszoon Cierneels, die er eene bierbrouwerij van maakte; immers toen in 1625 de nalatenschappen van hem en diens tweede vrouw Geertruid, dochter van Aert Dierckszn, verdeeld werden, werd het als volgt toebedeeld aan zijnen zoon, den bierbrouwer Jan Cierneels: „huis en erf, zoo aan deze zijde als aan de overzijde van het water gelegen en achterhuis, genaamd de Gulden kop, wezende eene bierbrouwerij, staande aan de Markt tusschen het huis eertijds van jonker Gerard van Vladeracken, nu van Boudewijn Peterszn van der Santvoirt, ex uno en tusschen het huis en erf eertijds van Heyliger Cruyssart, nu de weduwe en kinderen van Bernardyn Moriszn ex alio.” Laatstgenoemde Jan Cierneels liet dit
| 330 |
huis na aan zijne weduwe Beatrix, dochter van Hendrick, zoon van Aert Lucaszn de Roye. Hunne kinderen, Henrick en Agnes genaamd, zoomede de voogden over hunne overige vijf, nog onmondig zijnde kinderen, verkochten 21 Juli 1642 (Reg. n°. 386 f. 168) dat huis, waarvan toen gezegd werd, dat het laatstelijk bewoond was geweest door Gerard van Neerven, aan Abraham Vermandel, kramer te den Bosch. Den 10 December 1655 werd het ten diens laste gerechtelijk uitgewonnen; het kwam alstoen aan Geertruid, dochter van Aard, den zoon van Henrick Cierneels. Jan, zoon van Pauwel, den zoon van dien Henrick Cierneels en Jan Wynandszn van Oirle, als transport hebbende van de erfgenamen van Henrica en Maria, dochters van dienzelfden Henrick Cierneels, verkochten vervolgens 11 April 1657 (Reg. n° 411 f. 478 vso) het huis de Gulden kop, dat nu omschreven werd als: eene huysinge, erve, achterhuyse ende hof, zoo over het water als aan deze zyde gelegen, eertijts geweest zijnde een brouwerye, genoempt den Cop, staande aan de Markt tusschen het huis van Victor van Wamel, apotheker, ex uno en het huis van Arnd Anthonijszn Donckers, ex alio, aan Jacob Huygermans, koopman te den Bosch; van dezen erfde het diens zoon Gerard Huygermans, ook koopman aldaar, die in 1676 huwde met Maria van de Ven; nadat zij weduwe van hem was geworden droeg zij dit huis 27 Maart 1725 (Reg. n° 541 f. 410) over aan hunnen zoon Josephus Dominicus Huygermans. De verdere lotgevallen van dit huis zijn niet de moeite waard te worden vermeld; alleen zij vermeld, dat het in de 19e eeuw was het Brabantsch Koffijhuis totdat het werd het hotel Noordbrabant, wat het nu nog is. Naast dit huis staat Westwaarts het huis Het Hert.
| 331 |
Noten | |
1. | Dr. C.R. Hermans Kronijken p. 115. |
2. | Deze was Jan Schyf, heer van St. Achtenrode, kanselier van Brabant en gemachtigde van de Landvoogdes Margaretha van Parma. Over de behandeling, die men hem op het Kaatsspel deed ondergaan, zie men Prosper Cujpers t.a.p. blz. 404 en 344; idem nog blz. 430, 434 en 593. Over het huis het Kaatspel zie men Deel I p. 421. |
3. | Hij was ook gemachtigde van de Landvoogdes Margaretha van Parma. |
4. | Men zie hierover Deel II p. 476. |
5. | Over het vertrek der andere Hervormden uit den Bosch zie men Pr. Cuypers t.a.p. blz. 486. |
? |
Gerard GerritsHotel café restaurant Noord-Brabant. Firma P. Mulders & zonen 's-Hertogenboschs.n. ('s-Hertogenbosch ?) |
1577 |
Kapittel 20Maximiliaan Seraerts in de herberg den Kop gelogeerd.
R.A. van Zuijlen, Inventaris der Archieven van de Stad
|
1865 | L. Cordens (koffijhuis- en restauratiehouder) - jhr. P.J. van der Does de Bije (particulier) |
1875 | J.M. Vollaers (koffiehuishouder) - J.M. Vollaers (koffijhuis) |
1881 | B.J. Trosé (hulponderwijzer aan de rijks kweekschool) - J.M. Vollaers (koffiehuishouder en restauratie) |
1908 | P.A. Mulders (hotel café restaurant) - F.H. Tissot van Patot (kapitein infanterie) |
1910 | P.A. Mulders (hotel café restaurant) - F.H. Tissot van Patot (gep. kapitein infanterie) |
1928 | J.J. Bechtold - Hotel-Restaurant Noord-Brabant - J. Jansen - M. Jansen - W.M. Mulders - mr. K.M. Phaff - H.B.R. Vroom - S.Th. Wassink |
1943 | P. Mulders en Zonen (hotel café-restaurant Noord-Brabant) |
1961 | P. Mulders en Zonen (hotel café-restaurant Noord-Brabant) |
Hans Boselie en Peter-Jan van der Heijden, Bossche monumenten in beeld (1975) 62
L.P.L. Pirenne, 's-Hertogenbosch tussen Atrecht en Utrecht (1959) 90, 90n